De Americaensche zee-roovers. Behelsende een pertiente en waerachtige beschrijving van alle de voornaemste roveryen, en onmenschelijcke wreedheden, die de Engelse en Franse rovers, tegens de Spanjaerden in America, gepleeght hebben ... Hier achter is bygevoeght, een korte verhandeling van de macht een rijkdommen, die de koninck van Spanje, Karel de Tweede, in America heeft, nevens des selfs inkomsten en regering aldaer. Als mede een kort begrijp van alle de voornaemste plaetsen in het selve gewest, onder Christen potentaten behoorende. |
I. |
II. |
III. |
IV. |
V. |
VI. |
VII. |
De Americaensche zee-roovers. | ||
De Onder Koningen / die uyt Spanjen door sijn Majesteyt ghesonden
werden nae America, zijn maer voor de tijdt van drie jaren; het selve is
oock met de Gouverneurs / en Capiteyn Generael / ten zy dat sijn Ma-
jesteyt haer weder in haer dienst prolongeert: sy trecken eenige gagie van de
Koning / maer niet om haer soo rijck te maecken / als se gemeenlijck daer
van daen komen.
Dit is een kort begrijp van al de kostelijckheden en rijckdommen / die de
Koning van Spanjen inkomen heeft uyt de nienwe wereld / en indien hy ge-
trouwelijck van sijne onderdanen gedient wierde / soude dat geene / dat ick
evenwel buyten alle onrecht hem aengedaen / wegens 't achterhouden van
sijne rechten en inkomsten / is hy noch een der machtigste Koningen van't gant-
sche Christenrijck / genietende noch alle jaeren buyten d'onkosten van den
Oorlogh / van Italien / onder hem behoorende / meer als 367 Tonnen
gouds.
De Koningh van Portugael heeft hier oock in America schoone Landen
in besittinge: de landen die onder sijn macht zijn / beginnende van de koste-
lijcke ende vermaerde Rivier d'Amasones, geleegen aen Paers Meridionalis
van America, op de hooghte van een graed / ende eenighe minuten zuyder
breedte / te weten de mondt van de Rivier / en 337 lenghte. De Portugesen
hebben op dese Rivier verscheyden Steden / als Para, Chirmos, en Ajaverisama
in de Provineie van Omagua. Vorder besitten sy de Kust van Maragnan
tot Brasil toe / alwaerse de schoone Stadt Nazare, in de Bay de Todos los
Santos hebben: en geheel Brasil hebbense mede / dat eertijdts onder de Geoc-
troyeerde Westindische Compagnie / van de Geunieerde Provintien / gestaen
heeft. Vorders besittense de gantsche Kust tot op de hooghte van 32 gra-
den bezuyden de Linie / het geen omtrent 780 mijlen Kust is. Defe Landen
werden door een Compagnie gedirigeert / die genaemt wordt la Compagnie
del Brasil; daer gaen oock particuliere Portugeesche Scheepen / met Octroy
van de selve Compagnie / mits betalende haer rechten. De Koopmanschap-
pen / die uyt de Rivier van d'Amasones komen / zijn Suyker / Taback / sekere
Indiaensche roode Verw / genaemt Rocou, en goudt / dat by d'Indianen
verhandelt werdt / en Cacau, of Chocolate. De Koopmanschappen die uyt
Brazil komen / zijn genoeg bekent / alsoo sy niet veel meer andere Koopman-
schappen hebben / als Suycker / Taback / en eenige Verw houten.
De Koningh van Engelandt heeft mede veel Landen in besittinghe in
America, die meest aen het noordelijcke deel van dese nieuwe Wereldt zijn:
te weten / van de Caep Anna, liggende op 42 graeden en vijftigh minuten
noorder breedte / tot aen de Caep Henry, leggende op 35 graden en vijftigh
minuten noorder breedte / makende omtrent 180 mijlen Kust / op welcke
Kust zijn geleegen Virginia, Nieuw Nederlandt, dat voor desen onder de Ver-
eenighde Provintien gestaen heeft) en Nieuw Engelandt. De Virginia is
geleegen op de hooghte van 38 en 39 graeden noorder breedte / en geeft voor
Koopmanschap groote meenighte van Taback / Vleesch / Speck / Meel /
Erweten / Boonen / en allerhande Graenen / tot onderhoud en spijse van de
Caribische Eylanden / onder Engelandt behoorende. Nieu Nederland is ge-
leegen op de hooghte van 39 / tot 42 graden / noorder breedte / en geeft tot
koopmanschap alderhande Bont of Pelteryen; men handelt daer met d'in-
woonders met Coralen / in plaets van geldt. De Hollanders hebben daer
eenige Steeden en Forten / nu behoorende onder den Koning van Engeland /
zijnde nochtans meest van Hollanders bewoont. Het landt is vruchtbaer
in alderhande gewassen / gelijck wy hier hebben. Nieuw Engeland is geleegen
op de hooghte van 42 / tot omtrent 45 graden noorder breedte / en geeft tot
Koopmanschap de selfde waeren als Nieuw Nederlandt, en is oock omtrent
noch veel kostelijcke Eylanden / in de Caribische Eylanden geleegen / aen de
pars Meridionalis van America, op de hooghte van 13 tot 16½ graden noor-
der breedte. d'Eylanden / die onder Engelandt behooren / zijn dese navol-
gende: Barbado, dit is het principaelste / en geeft jaerlijcks groote quanti-
teyt van Suycker / Indigoo en Rocou; het is geleegen op de hooghte van
13 graden / en eenige minuten noorder breedte. Vorders zijn daer Antigua,
Monserata, Barbado, Nieves, de helft van St. Christophel, Anguilla, Saba;
alle dese Eylanden geven de selve Koopmanschappen als de Barbado, maer
soo groote meenighte van Suycker niet / noch oock soo goedt niet. Hier by
heeft de Koningh van Engelandt noch het Eylandt Terra Nova, geleeghen
van 47 tot 52 graden noorder breedte; dit Eylandt dient anders niet als tot
Visscherye van Bakeljauw. Het Eyland Vormude behoort oock onder Enge-
landt / en heeft een Compagnie apart / die daer alle jaeren een Schip sendt;
dit Eylandt geeft niet / als alleen een wegh voor de Scheepen die van Jamaica
en Virginia komen / om te vervarschen; het Eylandt Jamaica staet oock onder
Engelandt / en is seer goedt en vruchtbaer voor allerhande Koopmanschap-
pen / als Suycker / Taback / Indigo / en Rocou.
De Koning van Vranckrijck heeft aen het noordelijcke deel van America,
mede eenige besittinge aen de vaste Kust / de voornaemste plaets / die hy daer,
heeft / is de groote Rivier van Cayana, alwaer een Stadt is / genaemt Ke-
bek, waer onder Nova Francia, en Nova Biscaye behooren. De Koopman-
schappen / die daer van daen komen / zijn anders niet als Pelteryen / gelijck
Nieuw Engelandt geeft. De Franschen gaen daer oock om de Bakeljauw te
droogen / alsoo se anders geen geleegentheydt hebben aen eenighe Eylanden.
Sy brenghen oock masten daer van daen / die de masten van Noorweegen
overtreffen / gelijck d'Engelschen oock doen uyt Nieuw Engelandt. Dese
Landen staen onder een Compagnie / soo dat 'er geen Scheepen uyt Vranck-
rijck mogen nae toe varen sonder Octroy van de selve. De groote Rivier
van Cayana, is op vijftigh graden / noorder breedte / geleegen / het is een goed
landt / en seer vruchtbaer in alle vruchten / die wy hier in Europa hebben.
Daer zijn oock verscheyde Mijnen / als van yzer / loot en kooper; sommige
willen seggen van silver en goudt; de Compagnie heeft daer veel Berghmee-
meesters / om de Mijnen aldaer t'ondersoecken. De Franschen doen geen
Negotie van Cayana op de Caribische Eylanden / gelijck d'Engelsche doen /
hoewel dat onder Vranckrijck aldaer schoone Eylanden behooren / maer het
is al te ver gelegen / soo datse alles soo drae uyt Vranckrijck konnen krijgen /
als daer van daen. d'Eylanden / die onder Vranckrijck behooren in de Ca-
ribische Eylanden / is het Eylandt Martenique, leggende op de hoogte van
14 graden 30 minuten noorder breedte; het Eylandt Guardalupe, leggende
op 16 graden 16 minuten noorder breedte; het Eyland Marigalante, leggende
op sestien graden; de helft van het Eylandt St. Christophel, leggende op 17
graden 20 minuten; Sant Bartelome, leggende op achtien graden; de helft
van het Eylandt St. Martin, leggende op 18 graden en eenige minuten; het
Eylandt St. Crux, leggende op de hooghte van 17 graden 30 minuten noor-
der breedte; het Eylandt Caiana, leggende op de hooghte van ses graden / op
de Kust van Guaiana; het Eyland Tortuga, aen de noordkant van het Eyland
Espagniola, op de hooghte van twintig graden en 3 minuten noorder breedte;
dit s anders niet als een schuylplaets voor de Roovers; want daer wordt
geen Koopmanschap gehandelt / als van eenige Taback / dat van de Planters /
die op het selve Eylandt zijn / gemaeckt wordt; maer de Caribische Eylan-
den zijn seer vruchtbaer in Suycker / Taback / Indigoo / Gengber / Catoen /
Rocou / daer van daen word een seer groote quantiteyt van diergelijcke Koop-
manschappen / jaerlijcks naer Vranckrijck gesonden.
Ick soude hier wel een beschrijvingh van yder Eyland apart konnen ma-
ken / maer / die nieuwsgierig zijn / konnen het genoeg in andere Boecken vin-
den; mijn intentie is anders niet geweest / als alleen hier in 't kort te melden
alle de Plaetsen / die onder de Christen Potentaten van Europa behooren.
De Heeren Staten van de Vereenighde Provintien / hebben in America veel
aensienelijcke plaetsen / reedelijek bequaem om met ordre goede Colonyen
daer te konnen planten. De plaetsen onder de selve behoorende / zijn dese /
St. Eustachio, geleegen op de hooghte van 17 graden 30 minuten; de helft van
het Eyland St. Marten, geleegen op de hoogte van 18 graden noorder breedte /
Cura-cao, Orubu, Bonayre, geleegen op de hoogte van 12 graden noorder breed-
te / omtrent vijstien a sestien mijlen van de kust van Noeva Venezuela: het
Eylandt Tabago, geleeghen op de hooghte van 11 graden / en 30 minuten
noorder breedte. Dese Eylanden hebben oock de selve bequaemheydt tot de
selfde Koopmanschappen / als van d'andere Caribische Eylanden geseydt
is. Behalven dese Eylanden behooren noch veel plaetsen / in de vaste Kust
van Guaiana geleegen / onder de Heeren Staten / als namentlijck Abrowaque,
Soriname, Berbice, Pauroma. Alle de se plaetsen leggen op de hoogte van vijf
tot tien graden / noorder breedte.
De Koningh van Denemarcken heeft in America oock eenige Colonyen
willen planten / maer het heeft weynigh voortgang gehadt / nochtans heeft
sijn Majesteyt noch een Eylandtje in de Maagden, of Viergee, genaemt
St. Tomes, op de hooghte van 10 graden / 25 minuten; daer komt noch alte-
mets een Schip uyt Denemarcken na toe.
De Keurvorst van Courlandt heeft een Colonie gehadt op het Eylandt
Tabago, maer sijn soldaten verliepen door armoede / en het Eylandt is nader-
handt door de Heer Lamzoon, te Vlissingen woonende / in besettinge genoomen.
Om dat hier boven van het Eylandt Tabago aengeroert wordt / en het selve
een saeck is / die seer nae aen onse geheuges voorgevallen is / soo oordeelen
wy het niet ondienstigh te zijn / een kort verhael van het gepasseerde / op / en
omtrent dat Eylandt hier by te voegen.
Na dat de Soldaten van den Keurvorst van Courlandt, door armoede /
en gebreck van lftoght / het voornoemde Eylandt Tabago verlaten had-
den / soo dat het selve nu onder niemands directie stondt / soo hebben de
Heeren Saten het niet ondienstigh geoordeelt / yemandt met eenigh getal
volcks de werts te senden / om het selve in possessie te gae neemen / der-
halven wierdt dese last aen de Heer Lamsoon gegeven / die / na het selve in
beter voor de invallen der vyanden bevrijdt te zijn.
Omtrent de Maend van Maert 1676 / kreegh den Commandeur Jacob
Binckes ordre van sijn Hoogheyt / en de Heeren Staten / om het Eyland Ca-
jana weder onder de gehoorsaemheydt der Vereenigde Provintien / te bren-
gen / tot welcken eynde hy den 16. Maert / met een Esquadre van 7 Oor-
logh-scheepen / 3 Advijs-jachten / ieder 12 a 14 stucken Canon voerende /
1 Brander / en 2 Advijs-Galjoots / uyt Terel is t'zeyl gegaen / en op den
4 Mey voor de Rivier van Cajana, alwaer hy des anderen daeghs met
omtrent 900 man is gelandt. Na datse het Fort genadert waren / sondt
de Heer Binckes een Trompetter / om het Fort / en het landt op te eyschen /
waer toe de Gouverneur / die het selve in bewaring hadt / niet wilde ver-
staen. Daer op wierden eenige van de Land- en Zee-militic gecomman-
deert / om het selve Fort op twee plaetsen te gelijck te attaqueren. De
Fransche besettingh riep / nae eenige weynige tegenstandt / om quartier /
't geen haer vergunt wierdt / en men bevondt de selve 300 man sterck te
zijn / neven 37 stucken Canon / alle in goedt postuur. De Ridder van Lesi,
die Gouverneur daer binnen was geweest / wierd / nevens twee Priesters /
na Hollandt opgesonden. In dese veroveringh bevonden de onse niet meer
als 14 dooden / en 72 gequetsten te hebben.
Den Koninck van Vranckrijck dit verlies ter ooren gekomen zijnde /
sondt Monsieur d'Estrée, sijn Vice-Admirael / in de Maendt van October
des selven Jaers 1676 / met een Esquader Schepen derwaerts / om het
voornoemde Eylandt te gaen herneemen. Sy quamen aldaer in het mid-
den van December aen / en hadden het geluck van omtrent de Rivier van
Aperowaco, een scheepje van Nantes te ontmoeten / in het welke een Frans-
man was / die maer 15 dagen geleeden / uyt het Fort van Cajana was ver-
trocken. Dese berichte haer van alles / namentlijck dat 'er 300 mannen
binnen waren / en dat de Plaets voorsien was met nieuwe Palissaden / en
met 26 stucken geschut. Monsr. d'Estrée hier op nu staet konnende maken /
quam den 17 December op de Reede van America, zijnde omtrent drie mij-
len van het Fort / ten ancker. Hier lande hy omtrent 800 man / die hy in
twee Corps verdeelde / te weten / het eene onder den Grave van Blenac, en
't ander onder St. Faucher, ende de Grandfontaine. Monsr. Gabaret bleef
met het gros van de Fransche Scheepen daer op de Reede leggen / terwijl
vijf van de selve sich soo dicht onder 't Fort begaven / als mogelijck was:
de gelande Franschen naderden ondertusschen aen de landt-zijde / nae 't
Fort / maer moesten by nacht marcheeren / ter oorsaeck van de groote hit-
te / en dat de grondt daer seer swavelachtigh is. Op den 19 December
beed Monsr. d'Estree het Fort door den Ridder van Lesy, die daer voorheen
Gouverneur in gheweest was / op eysschen. De besettelinghen wilden
daer niet toe verstaen; maer wanneer sy den volgenden nacht van seven
kanten te gelijck geattaqueert wierden / bleeck het wel dat sy haer vyan-
den te kleyn geacht hadden / en niet genoeghsaem op haer hoede waren ge-
weest / want de Franschen kregen het Fort / met alles dat daer in was /
en eenige gequetsten voor gekreegen. Sy sonden de gevangens na Vranck-
rijck / alwaer de selve vry wat slecht onthaelt wierden.
Na dat Monsr. d'Estree het alles op Cajana in goede ordre hadt gestelt /
vertrock hy van daer nae Martenique, alwaer vernemende dat de Com-
hadt voorsien / als mogelijck was / daer nae toe gezeylt. Den Comman-
deur Binckes lagh met sijn Vloot in de Baey van Tabago, en den 19. Fe-
bruary 1677 / de Fransche Vloot in 't gesicht krijgende / stuerde hy aen-
stonds de Compagnien van Glergies, en Witsen, neffens eenige Matroo-
sen / tot bestier van 't Canon aen landt / die neffens de Capiteyn vander
Graef, van Dongen, en Ciavone, de geheele nacht niet anders deeden / als
met alle vlijt arbeyden aen het volsetten der Palissaden aen de Sterre-
schans / en 't maken der batteryen binnen de selve. Twee dagen daer na anc-
kerden de Fransen met haer vloot in de Palmijt-baey, en landen met 28 soo
Booten als Chaloupen. Soo haest als den Commandeur Binckes de
vyanden op het geberghte gewaer geworden was / deed hy terstondt de
huysen rondtom het Fort in de brand steecken / op dat de Franschen daer niet in souden nestelen. Monsr. d'Estree sondt den 23. een Tamboer / om
het Fort op te eysschen / 't geen hem afgeslagen wierdt.
Terwijl de onse aldus een belegeringh te gemoet sagen / waren sy wel
verwondert de Franschen den 3. Maert met volle zeylen in de Baey op
haer te sien afkomen. Terstondt begon het wedersijts cannonneren van de
Oorloghschepen / en terwijl dit duurde / waren de Franschen / onder fa-
veur van 't bosch / soo dicht aen 't Fort gekomen / dat sy daer op storm-
den / maer wierden soo wel afgeweerdt / dat sy / na drie vergeefse aenval-
dooden / waer onder veel voorname Officieren / en wel over de 200 gequet-
ste mede sleepende.
Middelerwijl geraeckten de Vlooten aen malkander / en wierdt daer een
seer hevigh geveght gehouden. Hier wierden verscheyde schepen ver-
27 metaele stucken. Het geveght duurde de geheele dagh / wanneer het de
Franschen wat te heet begon te worden / soo dat sy noch voor sonnen onder-
gangh de Baey uytgeraeckten / behalven 2 groote Scheepen / die sich te
diep in de Baey hadden begeven / soo dat sy genootsaeckt waren die in haer
Vyanden handen te laten. In dit geveght leeden wy oock groote schade /
door dien onse voornaemste Schepen meest verbrandt waren.
Monsr. d'Estree na alle vlijt aengewendt te hebben / sende datter voor die
quam den 21. Juny tot Brest met zijn overgebleevene scheepen aen / doch
den Koningh begeerde dat hy de ghemiste aenslagh op Tabago soude her-
vatten / en deed ten dien eynde een ander Esquadre vervaerdigen / bestaende
uyt 8 sware Oorloghscheepen / en 8 andere Schepen / waer meede Monsr.
d'Estree op den 3 October van Brest is uytgeloopen / en arriveerde op den
en hebbende na Tabago om kondschap gesonden / begaf hy sich daer nae toe /
en quam op de 7 december met sijn onderhebbende Vloot daer op de reede. Hy
deed terstondt 500 Man te Lande gaen onder het gebtedt van Monsr. de Bli-
nac, Gouverneur van de Fransche Americaensche Eylanden / die in 't kort
van noch 1000 anderen ghevolght wierden. Op den 9 quaemen sy tot op
600 passen na aen 't kort / alwaer 't Canon / mortieren / en alle Krijghstuygh
te Lande wierdt gebraght / om het selve te gaen attaqueren. Den 10 gingh
Monsr. d'Estree self / alsoo de Commandeur Binckes, als hy hem hadt laten
sommeren / om het Fort over te geven / sulx rustigh hadt afgeslagen / 't Fort
Recognosceren / waer op hy ordonneerde van wat kant men het selve soude
naderen / en deed daer twee Mortiers by planten. Des anderen daeghs be-
gonden de Franschen te approcheren / maer op den 12 schooten die van binnen
soo dapper / en beschadighden de Franschen soodanigh in haer Leger-plaets /
dat Monsr. d'Estree, om haer van binnen ander werck te geven / ordonneer-
de / dat men aenstondts met bomben soude werpen / 't welck gedaen wierd /
ende de derde quam te vallen / op de wegh van het Magazijn / langhs de wel-
ke eenige der besettelingen / die derwaerts met eenigh kruydt tot ladingh der
geschutten gegaen waren / hier en daer iets gestroijt hadden / soo dat de Bom-
be daer in vallende / het gestroyde kruydt in de brandt geraeckte / 't welck als
een loopent vuur tot in het Magazijn geraeckte / waar door het selve quam
te springen / invoegen de Commandeur Binckes, en alle de Officiers / die
daer omtrent waren / opvlogen / den Capiteyn Donge alleen overblijvende.
De Franschen dit ongeluck van verre siende / quamen met 500 Man daer
op aen / die 't doen licht genoegh viel sich meester van die plaets te maecken.
Sy bequamen 300 Gevangens / die sy weder na huys hebben laten waren /
doch in een seer sobere staet. Monsr. d'Estree deed terstondt het Fort / en alle
de wooningen om ver werpen / en vertrock den 27 weder van daer. Buyten
alle twijfel souden de Franschen daer soo gemackelijck geen meester van gewor-
den hebben / indien dit ongeval daer d'oorsaeck niet van was geweest.
Aldus sullen wy hier een eynde maecken / alsoo dit voorval ons genoegh-
saem brenght tot een EYNDE.
De Americaensche zee-roovers. | ||